Speciaal-voor

“Wat gij ook doet, doe het alles ter ere van God.” (1 Corinthiërs 10:31)

“Er was eens een oud klooster bovenop een berg, iedere kerstavond kwamen de mensen uit het dal naar het klooster en zongen samen met de monniken en baden, daarna gingen ze terug naar het dal. En 's nacht om 12 uur al eerste kerstdag begon, werden de grote klokken in de kerk hoog boven op de berg geluid. Dan wisten de mensen: Nu zingen de monniken kerstliederen tot eer van God.

Vroeger toen het klooster nog vol was, kon je het zingen beneden in het dorp goed horen. Maar ja, dat was lang lang geleden. De stemmen van deze monniken waren oud en beverig en het waren er nog maar zo weinig. Maar toch, als de klok in de kerstnacht luidde, wisten de mensen dat de monniken zongen. Zo ging het jaar in jaar uit.

Toen op een keer gebeurde er iets. Het was bijna kerstfeeest en aan de poort van het klooster stond een man. Hij klopte aan en zei dat hij een lange reis aan het maken was, hij vroeg of hij tijdens de kerstdagen in het klooster mocht logeren.

Dat mocht van de monniken en zo hielp de vreemdeling mee met het opbouwen van de kerststal en het versieren van het kerk. Maar het mooiste moet nog komen. Want toen de monniken de kerstliederen aan het oefenen waren, vroeg de vreemdeling of hij ook mee mocht zingen; "Dat zou fijn zijn" zei de abt. "Onze stemmen zijn al zo oud en soms gaan we zelfs een beetje vals".

Toen begon de man te zingen, hield de één na de ander zijn mond. Wat klonk dat prachtig. Zo mooi was er in jaren niet meer gezongen. Al spoedig waren ze het er over eens. Dit jaar hielden zij hun mond en de vreemdeling zou zingen.

Eén oude monnik was het er niet mee eens. Hij wist best dat zijn stem beefde en soms een beetje vals ging, maar toch... Dat hij nu niet tot eer van God mocht zingen, maakte hem van binnen verdrietig.

Maar alle andere monniken zeiden:" 't Zou zonde zijn als jij er tussen door bromt". Dat vonden de mensen uit het dorp ook. In jaren was er niet zó mooi gezongen. Wat een geluid had die man. Zelfs als hij alleen zong, kon je het in het dorp vast nog wel horen. Nee, 't was goed dat die oude monniken hun mond hielden. En straks, in de kerstnacht, als het buiten stil, heel stil was, dan zouden de mensen in het dorp goed opletten of ze de vreemdeling hoorden zingen.En zo gebeurde het ook. Midden in de nacht zong de vreemdeling het ene lied na het andere. Prachtig was het.

Toen alle kerstliederen gezongen waren en de klokken waren uitgebeierd, ging iedereen voldaan naar bed. Iedereen? Nee niet iedereen. Die ene, oude monnik, kon niet slapen. Dit was de eerste kerstnacht in zijn lange leven dat hij niet gezongen had. En daar was hij van binnen zo verdrietig van geworden.Daarom zat hij op de rand van zijn bed en plotseling, alsof het vanzelf ging, begon hij toch te zingen. Een beetje vals en beverig, hoorde je slechts heel zachtjes: "Stille nacht, heilige nacht". En toen hij merkte dat de andere monniken vast en zeker al diep in slaap waren gevallen, klonk er opnieuw een lied in dat kamertje. "Ere zij God". Het leek net of hij nu niet zo verdrietig meer was.Alles was stil en rustig in het klooster en niemand wist dat er een oude man liederen zong tot eer van God.

Ook de abt van het klooster sliep. Maar plotseling leek het wel of hij ergens van wakker schok. Hij ging rechtop zitten, wreef in zijn ogen en keek toen stomverbaasd naar de hoek van zijn kamer. Daar stond iemand, zo mooi, zo blinkend, 't leek wel een engel. De abt ging nog rechter op zitten en probeerde zich zelfs een beetje te buigen.

Hoor de engel zei wat: "Waarom hebben jullie vannacht niet gezongen?" Helemaal in de war keek de abt naar de engel en stotterde: "Niet gezongen? We hebben nog nooit zo mooi gezongen als deze keer, Ja, dat wil zeggen: Niet wij, maar de vreemdeling die bij ons was. Het was zo prachtig, hebt u dat dan niet gehoord?".

"Nee", zei de engel, "daar hebben we in de hemel niets van gehoord. We hebben gewacht en gewacht, maar niet één keer klonk er een lied tot eer van God". "Maar hoe kan dat dan", stamelde de abt,"de vreemdeling heeft zo'n heldere stem".

"O, dat kan makkelijk", zei de engel, "Hij heeft vast wel een mooie stem, maar al je niet zingt tot eer van God, dan kunnen wij dat in de hemel niet horen. Dan zing je tot eer van jezelf en dat geluid kan niet opstijgen naar de troon van God. Toen de tijd waarop jullie altijd zingen voorbij was, hebben we wel gezang gehoord: "van de oude monnik. Hij zong heel zachtjes, om jullie niet wakker te maken, mar in de hemel kon je het duidelijk verstaan! We dachten dat jullie God niet meer met jullie gezang wilden eren".

O, wat schrok de abt daarvan. Hij had het helemaal verkeerd begrepen. Hij had moeten luiteren naar de oude monnik. Hij had het kunnen weten: in de bijbel staat dat God het hart aanziet. Dat wil zeggen God kijkt niet alleen hoe mooi iets aan de buitenkant is, mar God let erop of het echt is, of het uit je hart komt en je meent wat je zingt of zegt.

"Dus eigenlijk heeft u van ons niets gehoord?" vroeg de abt nog eens. "Nee," zei de engel, alleen vanuit het kleine kamertje, verderop in de gang. En toen was de engel weg. De abt wreef nog eens stevig in zijn ogen. Was hij nu wakker of had hij alles gedroomd? Dat maakte eigenlijk niets uit. Want wat de engel had gezegd, was de waarheid. Maar het was nog niet te laat, de nacht was nog niet om. Haastig klauterde de oude abt uit zijn bed. Als je iets fout doet, wil God je vergeven, wist hij, maar het is fijn als je een kans krijgt om het over te kunnen doen en nu wel zoals God het wil.

En zo kon het gebeuren, dat er diep in de nacht op de deuren van al de monniken werd gebonsd. "Kom eruit," riep de abt. "Kom allemaal naar de kerk, ik moet jullie praten". De oude monnik uit het kleine kamertje was er het eerst. Hij had toch nog niet geslapen. En dan staan alle monniken in de stille kerk. Vol verbazing luisteren ze naar het verhaal van de abt. Als hij is uitgesproken, knikken ze en kijken een beetje verlegen naar de oude monnik. Die ziet het helemaal niet, want zijn ogen stralen. Hoorde hij het goed? Heeft God in de hemel zijn zachte zingen toch gehoord? Dat maakt hem onzegbaar blij van binnen. En dan zegt de abt:" Nu gaan we helemaal opnieuw beginnen. Ga de klokken maar weer luiden", zegt hij, "we doen alle kaarsen weer aan, want het moet toch feest worden!".

En de vreemdeling dan? Als ze hem na lang aarzelen toch gaan roepen, is zijn bed leeg en blijkt hij midden in de nacht te zijn vertrokken.

Opnieuw beieren de klokken over het dorp en de mensen die er wakker van worden, zeggen tegen elkaar:"Je kunt nu toch wel merken dat de monniken erg oud worden. Ze hebben om twaalf uur toch de vreemdeling laten zingen, waarom luiden de klokken dan nu weer?" Nee, de mensen in het dorp konden ook niet weten wat er allemaal in het klooster was gebeurt.

Laten wij alles wat wij denken en doen, voelen en uitspreken steeds toetsen aan het tekstwoord van de eerste Corinthebrief. Dan wil de Here God ons stamelend spreken en onze niet perfecte mziekuitvoering, horen, als was het de engelenzang boven de velden van Efratha. En ons eenvoudig handelen aanvaarden, als een dankoffer voor de zending van Zijn Zoon.

 

 

 

P.U.S.H.

Een man sliep op een nacht rustig in zijn huis toen plotseling zijn hele kamer werd verlicht. God verscheen. God zei tegen hem: ‘je moet iets voor me doen’ en Hij liet de man een grote rots zien die voor zijn huisje lag.

God zei tegen de man dat hij met al zijn kracht tegen de rots moest duwen. En dit deed de man, elke dag opnieuw. Jaren achter elkaar duwde hij van zonsopgang tot zonsondergang tegen de rots, zijn schouders tegen het koude, massieve oppervlak van de onbewogen steen.

Elke nacht keerde de man totaal uitgeput terug naar zijn huis met het gevoel dat zijn hele dag zinloos was geweest. Toen de man de moed begon op te geven, besloot de Satan in te grijpen. Hij zette gedachtes in het vermoeide hoofd van de man: “Je hebt nu jaren tegen de rots geduwd, maar hij ligt nog steeds op dezelfde plek.”

Satan gaf de man de indruk dat de opdracht van God onmogelijk was en dat hij had gefaald. Door de gedachtes van Satan gaf de man de moed op. Satan zei: “Waarom zou je zoveel moeite doen? Steek er gewoon niet zoveel energie in, dan is het goed genoeg.”

De man besloot te doen wat Satan gezegd had maar hij ging eerst met zijn gedachten naar God. “God”, zei hij, “ik heb lang en hard gewerkt in Uw dienst en ik heb al mijn kracht gebruikt om te doen wat U mij vroeg, maar na al die tijd heb ik de rots niet eens met een halve millimeter kunnen verplaatsen. Wat doe ik fout? Waarom faal ik?”

God antwoordde: “Mijn vriend, toen Ik jou vroeg om iets voor mij te doen en jij wilde dat, zei Ik tegen jou dat je met al je kracht tegen de rots moest duwen en dat heb je gedaan.” “Ik heb nooit gezegd dat ik verwachtte dat je de rots zou verplaatsen. Je taak was duwen. En nu kom je uitgeput naar me toe en denk je dat je hebt gefaald.

Maar is dat echt zo? Kijk naar jezelf. Je armen en je rug zijn sterk en gespierd, je hebt eelt op je handen, je benen zijn sterk. Ondanks de tegenslagen ben je wijzer geworden. En je kunt nu meer dan ooit. Het is waar dat je de rotsniet hebt verplaatst. Maar je roeping was om gehoorzaam te zijn en tegen de rots te duwen en je geloof te bewaren en te vertrouwen op Mijn wijsheid. En dat heb je gedaan.” “Nu zal ik, mijn vriend, de rots verplaatsen.”

Op sommige tijden, wanneer God iets van ons vraagt, gebruiken wij onze eigen kennis om uit te vinden wat God van ons wil. Dit terwijl God eigenlijk alleen maar graag wil dat wij gehoorzamen en in Hem geloven. Wordt sterker in je geloof dat bergen kan verzetten, maar weet dat het nog steeds God is die de bergen echt verzet.

P.U.S.H. P. = Pray U. = Until S. = Something H. = Happens

 

 

overdenkingen

De Parel.

Weet je wat zo bijzonder is aan een parel? Het is een korreltje zand, dat op een keer in een oester terecht komt. Als dat korreltje nu mooi glad was geweest en perfect, dan was het waarschijnlijk geen probleem geweest en was er niets mee gebeurd. Maar juist omdat dat korreltje zand hard en scherp is kan de oester dit niet verdragen. Maar weet je dan wat de oester doet? Hij maakt er een mooie parel van, die zacht, glad en rond is.

Zo is het ook met jou en mij. Wij zijn van onszelf niet mooi en zacht(aardig)omdat we zondig zijn. We doen allemaal stuk voor stuk verkeerde dingen. Maar God heeft jou en mij in Zijn handen genomen en heeft ons gemaakt als een mooie parel. Een mens die Hij graag ziet en waar Hij plezier in heeft.

Maar goed, een parel is op zichzelf niet veel waard als het in de schelp blijft zitten, wanneer het verstopt blijft zitten in het donker. Die parel word pas iets waard wanneer het gevonden word door iemand die er iets kostbaars in ziet. Laat je daarom vinden door God want jij kunt je geen persoon voorstellen die meer waarde in jou kan zien dan God zelf!

En dan zul je zien dat je van waarde word voor mensen uit je omgeving, want je straalt die waarde steeds meer en meer uit naar anderen dankzij God. Je maakt mensen misschien wel 'jaloers' door de liefde die jij hebt gekregen en die je vrij uit kan delen!

Toch doet het God pijn te zien hoe vaak je soms vergeet wat je echte waarde is. Dat je bang bent naar Hem toe te gaan in momenten dat je het moeilijk hebt. Dat je denkt dat je weer die zandkorrel bent en je het liefst wilde dat je weer in het donker zat. Dat jij je wijs laat maken dat je waardeloos bent en niet langer in de spiegel van God kijkt maar de spiegel die zijn tegenstander je zo graag voorhoudt. Want dan zie je weer die zandkorrel die je eerst was.

Laat je niets wijsmaken door die tegenstander, vergeet niet wat Jezus heeft gedaan! God zegt tegen jou: "Ik zie in jou een waarde die zo groot is dat Ik daar alles voor over heb! Zoveel dat het Mij pijn doet en Ik zelfs Mijn eigen enige zoon voor jou opgeef."

Weet jij dat de Vader je kent?
Weet jij dat je van waarde bent?
Weet jij dat je een parel bent?
Een parel in Gods hand!

(Jesaja 43:4) Je bent zo kostbaar in mijn ogen zo waardevol, en ik houd zo veel van je dat ik de mensheid geef in ruil voor jou, ja alle volken om jou te behouden.

 

 

 

 

 

 

Ik schrijf graag mijn frustraties weg en dingen die me hoog zitten. Ik begin dan vaak op een kladje, met een potlood. Schrijf een aantal steekwoorden, herinneringen, oorzaken of gevolgen. En vandaar uit vormt zich een gedicht, een verhaal, een overdenken of een brij van bagger die ik beter gelijk weer kan weggooien.

Ineens bedacht ik dat het potlood belangrijker is, dan de woorden, die ik er mee schrijf.

Nu kun je je afvragen; een potlood?

Het potlood heeft vijf bijzondere dingen voor mij – om me te maken tot iemand die altijd in vrede zal leven:

Ten eerste: Ik zal misschien soms de mooiste teksten op papier zetten, maar ik mag nooit vergeten dat ik altijd afhankelijk blijft van degene die het verhaal schrijft.

Ten tweede: Af en toe moet ik stoppen met schrijven, om de punt te slijpen. Daardoor heeft het potlood een beetje pijn, maar het wordt er wel scherper van. Dus ook ik moet pijn kunnen verdragen, het maakt me tot een beter mens.

Ten derde: Als ik met een potlood schrijf, kun ik altijd uitgummen wat ik fout schreef. De les is, dat corrigeren wat ik gedaan heb niet slecht is, maar belangrijker is om rechtvaardig door het leven te kunnen gaan.

Ten vierde: Het belangrijkste van het potlood is niet het hout of de buitenkant, maar het grafiet dat erin zit. Dus, kijk verder dan alleen de buitenkant, weet wat er in je eigen, maar ook in andere mensen leeft.

Ten slotte, het vijfde wat een potlood bijzonder maakt: hij laat altijd een spoor achter. Besef goed dat alles wat je in je leven doet, sporen zal achterlaten en probeer je daar voortdurend van bewust te zijn.